WALLPAPER
To see but not to notice
Ik eet een zak M&M’s leeg en denk na over ornamenten. Als je goed kijkt zie je ze overal: op kastjes, stoelen, deuren, op raamkozijnen en als bloemmotieven op behang en op kleding. De lijst is bijna oneindig. Waarom zijn ze er? Wie vindt ze mooi?
Tijdens mijn tweede jaar op de academie ging ik naar een portfoliobijeenkomst en liet mijn op school bejubelde fotowerk door een wildvreemde becommentariëren. Volgens de organisatie was de grap van deze bijeenkomst dat de reviewer een mystery guest was. Onherkenbaar in doeken gewikkeld gaf ze commentaar en vroeg mij: “Wat is de noodzaak?” Een vraag die mij sindsdien altijd bezig gehouden heeft.
In mijn zoektocht naar de noodzaak van ornamenten en bloemmotieven stuitte ik op een boek over ornamenten en de decoratieve kunsten: The sense of order; A study in the psychology of decorative artv an E.H. Gombrich. Het boek is dik, zwaar en staat vol met afbeeldingen. Op de kaft is een sticker met een recommandatie van The Sunday Times geplakt: “It would be hard to imagine a more intelligent discussion of the natural history of decoration and ornament.” Een discussie in een boek, 411 pagina’s dik en nauwelijks te doorgronden. Het boek is een uitstalling van kennis met veel aanhalingen en verwijzingen. In het uit vier en halve pagina ‘s bestaande voorwoord gaat het om 23 verwijzingen, waarvan drie naar Gombrich zelf. Als ik hem google zie ik mijn opa. Iemand die leefde voor zijn werk en zichzelf geen pleziertje gunde.
Meteen in het voorwoord in het midden van de eerste alinea komt mijn vraag aan de orde. “De decoratieve motieven die overal aanwezig zijn, vallen ons niet op”, zo stelt Gombrich. En ”we vragen ons zelden af waarom de mensheid de drang voelt om energie te steken in het versieren van dingen met stippen, lijnen en bloemmotieven.” Hoewel Gombrich niet verder uitlegt waar die drang vandaan komt, anders dan dat hij het ritme en de structuur van dergelijke motieven verklaart uit de wens van de mens naar ordening, geeft hij wel een verhelderend overzicht van de geschiedenis van de decoratieve kunst, waarin voor- en tegenstanders door de eeuwen heen besproken worden.
Zo erkende Cicero de kracht en de waarde van het atticisme, de retorische beweging die zich afzette tegen de onnatuurlijke bombastische retoriek die in die tijd gebruikelijk was, maar hij hield wel een slag om de arm, want wanneer het decorum het vereiste dan was een bombastische stijl geoorloofd.
Het bezwaar tegen decoratie kent veel verschillende redeneringen: wanneer decoratie een bijdrage levert aan een viering (bijvoorbeeld een haute-couturejurk op je eigen bruiloft), dan is deze alleen verwerpelijk wanneer het ongepast is (bijvoorbeeld dezelfde jurk op andermans bruiloft), omdat dan het decorum geschonden wordt. Decoratie moet ook echt zijn: goedkope imitaties, klatergoud en glas, verguldsel en stucwerk zijn een oogstrelende teleurstelling. In de ogen van Gombrich is het de taak van de sociologie van de smaak om ons te vertellen met welke middelen we wanneer en waar de elite kunnen onderscheiden van de platvloersen en kinderlijken, want deze laatste categorieën vallen volgens hem voor opzichtige snuisterijen.
Cicero ziet in de afwezigheid van ritme een kenmerk van duidelijk en feitelijk proza en volgens Gombrich wordt het genieten van decoratie, waarin ritme en uitbundige bloemmotieven samenkomen, nauw geassocieerd met wat de psychoanalisten regressie noemen: het terugkeren naar een eerdere fase van de levensontwikkeling.
De aanhangers van de esthetiek van de eenvoud tenslotte, verafschuwden de verleidingstactieken die onafscheidelijk verbonden zijn met decoratie en versieren. Het ontbreken van versiering werd gecompenseerd door het gebruik van goede materialen en door uitmuntend vakmanschap, waarmee gedemonstreerd werd dat eenvoud een keuze was en niets te doen had met een gebrek aan middelen. De esthetiek van de eenvoud kwam zo buiten het bereik van de gewone man en de keuze en de behandeling van materiaal werd het kenmerk van ware verfijning.
Voor de ambachtsman was het ornament een manier om zijn vaardigheden te etaleren en zich te onderscheiden van de concurrentie. Tot de industrialisatie konden alleen de rijken zich de luxe van versierde objecten permitteren. Daarna waren deze voor iedereen toegankelijk. Bovendien veranderde de attitude ten aanzien van het interieur dat nu net als kleding de mode van het seizoen volgde. Volgens C. Percier en P.F.L. Fontaine in Recueil de décorations intérieures zijn er drie oorzaken waarom mode ook op het interieur van toepassing was. Als eerste noemen zij de behoefte aan verandering, daarnaast de veranderende sociale contacten en de wens om indruk op de ander te maken en tenslotte het voordeel voor de producenten, die meer afzetten wanneer het luxe object uit de mode raakt.
Uiteindelijk resulteerde dit alles in, zoals Gombrich het verwoordde, “een crisis van de goede smaak” die tot een eruptie kwam in The Great Exhibition van 1851, waar goedkope imitatie en overgedecoreerde, door de industrie vervaardigde kitsch tentoongesteld werd en waarin decoratie verworden was tot het kopiëren van hele schilderijen op kopjes, schotels en tapijten. De tentoonstelling werd uitvoerig door kunstcritici bediscussieerd en bekritiseerd. De oplossing voor de crises waarin de decoratieve kunst beland was, dacht men te vinden in het bestuderen van de decoraties die hun oorsprong vonden in buitenlandse tradities. Een klassieker op dit gebied is The Grammar of Ornament van Owen Jones uit 1856, dat in de bibliotheek van het Rijksmuseum te vinden is. Het boek bevat 37 proposities met de volgende strekking:
Proposition 1: The Decorative Arts arise from, and should properly be attendant upon, Architecture.
Proposition 4: True beauty results from that repose which the mind feels when the eye, the intellect, and the affections, are satisfied from the absence of any want.
Proposition 37: No improvement can take place in the Art of the present generation until all classes, Artists, Manufacturers, and the Public, are better educated in Art, and the existence of general principles is more fully recognised.
Het boek werd gezien als een revolutie, die leidde tot nieuwe vormen van decoratiemotieven en een toegenomen zelfvertrouwen van de ontwerper die zich superieur voelde aan de schilder. “Mere colour, unspoiled by meaning, and unallied with definite form, can speak to the soul in a thousand different ways” schreef Oscar Wilde in The Artist as Critic. Tegelijkertijd waren er critici die de schilderkunst zagen als een vorm van decoratieve kunst. Het onderwerp werd als niet interessant beschouwd, de gekleurde vlakken, de kleurtonen en het samenspel van de lijnen maakten het werk en zorgden voor een emotie bij de toeschouwer.
Een reactie kwam van de Amerikaanse kunsthistoricus Ernest Francisco Fenollosa, die in Japan gewoond en gewerkt had en gespecialiseerd was in Japanse kunst. Hij wilde weg van de letterlijke vertaling van de natuur en ontwikkelde een onderwijssysteem dat de weg opende naar een nieuwe stijl. Volgens Gombrich heeft The Fenolla system of Art education(1928) indirect invloed gehad op de ontwikkeling van Mondriaan.
Maar voordat het zover was, bundelde een groep van kunstenaars en ontwerpers in Engeland haar kracht onder de naam Arts and Crafts Movementals protest tegen de goedkope en lelijke industrieel vervaardigde massaproducten. Het doel was de eenheid tussen het ontwerpen en de productie te herstellen. William Morris was de voorman van deze beweging. Hij was een socialist en veroordeelde de ontmenselijkende effecten van de industrialisatie. Zijn ontwerpen waren rijkelijk voorzien van natuurlijke motieven. Hij verwierp de synthetische kleurstoffen die sinds 1850 gebruikt werden en gebruikte natuurlijke grondstoffen uit planten en dieren.
Uit onderzoek van Andy Meharg in 2003 blijkt dat Morris zijn eigen regels toch niet zo nauw nam. Het groen in zijn Trellis pattern paper, het eerste van zijn behangpapier dat commercieel geproduceerd werd, is een synthetische samenstelling van koper en arsenicum, dat te vinden is in Scheele’s groen of emerald groen. Beide pigmenten waren relatief goedkoop en daarom zeer geschikt voor massaproductie. Wanneer het behang echter geborsteld werd, kwam er een giftige stof vrij. In een vochtige omgeving, vrij gewoon in de huizen van die tijd, ontstond een giftige damp. Het verhaal gaat dat Napoleon vergiftigd was door een vergelijkbaar groen behang op Sint Helena. Morris ontkende de problemen, maar de producent van het papier trok zijn conclusies. Een saillant detail is dat Morris aandelen had in het bedrijf van zijn vader, Devon Great Consols (DCG), de grootste arsenicumproducent van die eeuw.
Kunst is versiering
De fotografie- en kunstbeurzen zijn de great exhibitions van onze tijd en het lijkt erop dat we het moment van The Great Exhibitionvan 1851 naderen. De beurzen draaien om verleiding en verkoop. Wat is tegenwoordig nog kunst? Iedereen die zich creatief uit noemt zichzelf een kunstenaar; kunstenaars (de grote, beroemde), galerieën, handelaren zijn uit op het maken van winst en de instituties die de kunst ontsluiten zijn commerciële organisaties geworden die zich richten op een zo groot mogelijk bezoekersaantal en het bereiken van de prestatienormen die door de subsidiegever zijn opgelegd. Schrijver, filosoof Coen Simons schrijft in een opiniestuk in het NRC van 28 april 2018 dat de kunst krachteloos geworden is en de verbeelding mist om zich opnieuw uit te vinden. “Dit komt omdat ze wordt voortgebracht in een versplinterd twistziek cultureel landschap en zich staande moet houden in een door het neoliberale gedachtengoed gedomineerde maatschappij, waarin de marktwerking de kunst langzaamaan vernietigt.”
Het fotografiemuseum FOAM in Amsterdam is een goed voorbeeld van een organisatie die er het beste van probeert te maken en zo ongewild een rol speelt in het doemscenario dat door Simons geschetst wordt. Marktstrategisch gezien voert FOAM een excellente strategie, waarbij jong talent gepromoot wordt in het eigen magazine en de verkoop van het werk van dit talent gestimuleerd wordt via het opleiden van verzamelaars. Tot voor kort organiseerde het een jaarlijkse fotobeurs onder de naam Unseen. Het museum voert een productleadership-strategie (Tracey and Wiersema), die te vergelijken is met de strategie van Nike en Apple. Deze is gebaseerd op het continu op de markt brengen van nieuwe producten, modellen en in het geval van FOAM nieuwe talenten. De wijze waarop het nieuwe product of talent gehyped wordt, is in deze strategie van essentieel belang. Er moet altijd iets nieuws zijn, iets wat niemand nog gezien heeft. De strategie draagt bij aan de reputatie van de organisatie en moet uiteindelijk voor het museum leiden tot het realiseren van de commerciële doelstellingen. Overigens speelt de run op nieuwe talenten in de kunst- en fotografiewereld al jaren een rol en is te vergelijken met de innovatieretoriek in het bedrijfsleven in het eerste decennium van deze eeuw, waarin nieuw, nieuwer, nieuwst het motto was.
Kunst is versiering; het is verworden tot iets moois voor boven de bank. Het is de buitenkant die telt. Peter Sellars (theaterregisseur) zegt het al in een interview in het FD van 1998: “Wanneer niets ons meer raakt, wanneer alles afglijdt langs de buitenkant, verliezen we het vermogen om onderscheid te maken. Het is een van de grootste kwalen van deze tijd, dat we gefixeerd zijn op de buitenkant”.
Mémé Bartels, 2018
Wallpaper bestaat uit een installatie, een boek in een oplage van 20 en een portfolio-map met 4 prints op handgemaakt papier in een oplage van 3.
Mémé Bartels woont en werkt in Amsterdam. Ze studeerde Afrikaanse Taalkunde en Linguïstiek, Theaterwetenschap, Marktstrategie en studeerde cum laude af aan de Fotoacademie te Amsterdam.
In dit artikel aangehaalde literatuur:
Arts and Crafts traditionalist manufactured and used arsenic based greens in Nature, 12 juni 2003
Essay kunstkritiek, Joke de Wolf, Trouw 28 april 2018
Meer geld voor de culturele elite, Coen Simons, NRC Handelsblad 28 april 2018
MT 500 – Innovatie is meer dan holle frasen: Pierre de Winter, 2007
Persoonlijk, interview met Peter Sellars, FD 9 mei 1998
The Discipline of Marketleaders, Tracey and Wiersema, 1997
The sense of order, E.H. Gombrich, Phaidon Press Limited, 1984
Grammatik der Ornamente : illustrirt mit Mustern von den verschiedenen Stylarten der Ornamente in Hunderd und Zwölf Tafeln / von Owen Jones. London ; Leipzig : Day and Son Ludwig Denicke, 1856